Van ZWART naar GROEN
Finefrau 14-10-1981, Bouwaktiviteiten op het voormalige Domaniale Mijn-terrein (Gemeentearchief Kerkrade)
Tot begin jaren zestig vormde de Oostelijke Mijnstreek op industrieel gebied een ware monocultuur. Zo’n 90% van de mannelijke industriearbeiders was direct of indirect betrokken bij de mijnbouw!
Tot midden jaren zestig bezat Kerkrade géén andere bedrijfsterreinen dan de mijnterreinen van de Domaniale Mijn, de Willem-Sophia Mijn en staatsmijn Wilhelmina.
Naast de kolenmijnen en de toeleveringsbedrijven was in de oude mijnstad nauwelijks sprake van andersoortige industriële bedrijvigheid, terwijl ook de dienstensector hier mager was vertegenwoordigd. Mijnbouw, daar dreef de Kerkraadse economie op.
Toen Minister Den Uyl zijn eerste Mijnnota schreef waren binnen de gemeente Kerkrade 2 nieuwe bedrijfsterreinen in ontwikkeling: Spekholzerheide en Dentgenbach.
Eind juli 1966 besloot minister van economische zaken Den Uyl dat de Domaniale Mijn als eerste dicht moest na een vergelijkend onderzoek vooral naar de te verwachten rentabiliteitsontwikkeling van zowel de Domaniale Mijn als de Willem-Sophia.
De laatste wagen antraciet nootjes 4 verliet via Schacht Willem II de Domaniale mijn op 29 augustus 1969.
Op vrijdagmiddag 18 juni 1971 klokslag drie uur, ging het laatste grote bouwwerk van de Domaniale Mijn tegen de vlakte.
De officiële sloop door de firma Couwenbergh N.V., begon in Januari 1970 ruim 4 maanden nadat de laatste wagen met Domaniale antraciet naar boven was gehaald.
In de jaren zeventig had de overheid nog weinig oog voor de historische waarde van ons industrieel erfgoed. De mijnterreinen moesten zo snel mogelijk worden schoongeveegd om plaats te maken voor nieuwe industrieën en woonwijken.
Als laatsten gingen de karakteristieke rij arbeiders- en opzichterswoningen aan de Nieuwstraat 118 t/m 133 tegen de grond. Twee jaar na de sluiting van de Domaniale Mijn was het mijnterrein aan de Nieuwstraat veranderd in een soort maanlandschap met hier en daar wat brokken beton en uit de grond stekende stukken ijzer.
Op het voormalig bedrijfsterrein moest een nieuwbouwwijk met zo’n 450 woningen in de gesubsidieerde sector verrijzen, compleet met wijkvoorzieningen als scholen, winkels, parken en sportvelden volgens het “Parkplan Domaniale”. Op en rond Beerenbosch – de vroegere mijnsteenberg – was een wandel- en recreatiegebied gepland.
Het SSO (Samenwerkingsverband sanering stadsgewest oostelijk mijngebied – een bovengemeentelijk overlegorgaan) stuurde de operatie van Zwart naar Groen, waarbij 750 hectare voormalig mijnterrein in Zuid-Limburg een nieuwe bestemming kreeg. De oprichting van dit overlegorgaan was een van de voorwaarden om geld los te krijgen uit de subsidiepot “Besluit Bijdragen Reconstructie- en Saneringsplannen” van het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Een andere voorwaarde was dat de saneringsoperatie binnen 10 jaar moest zijn afgerond.
De eerste woningen verschenen op het Domaniale terrein. Het ambitieuze “Parkplan Domaniale” was intussen gedegradeerd tot een doorsnee Nederlandse wijk met woonerven. De straten kregen namen van steenkoollagen en breuken in de aardkorst in het concessiegebied van de oude abdijmijnen van Kloosterrade (Leyendecker, Finefrau, Athwerk enz.).
Op het tracé van het vroegere mijnspoor naar Spekholzerheide werd de nieuwe Structuurweg Gracht aangelegd, de huidige Domaniale Mijnstraat. Daarbij moest o.a. het melkveebedrijf Hamhof van boer Kroonen aan de Baamstraat wijken (medio 1972) .
Waar vroeger het mijnterrein was en de omliggende huizen bedekt waren met mijnstof, zijn nu woonwijken met veel groen. Aan de Domaniale Mijnstraat staat alleen nog de Schacht Nulland als monument voor de oude mijn.
Feldbiss, Bouw van woningen op het voormalige Domaniale Mijn-terrein (Gemeentearchief Kerkrade)
Rond 1966 verscheen de eerste proeve van een afvloeiingsprogramma van de hand van dr. D.B. Jochems, secretaris van de raad van commissarissen van de Domaniale Mijn Maatschappij.
Zijn analyses vormden de opmaat tot de grootste afvloeiings- en herplaatsingsoperatie ooit in Nederland! Een deel van het personeel 16% van de toen nog 2100 personeelsleden werd vanwege fysieke beperkingen (waaronder silicose) geplaatst in de Gemeentelijke Sociale Werkplaats (GSW). Door het Sociale werkvoorzieningsschap Zuidoostelijk Limburg (ZOL) startte eind 1968 met de bouw van een nieuw onderkomen op de hoek van de Heerlenersteenweg – Locht. Daarbij moest aangepaste arbeid gecreëerd worden. De sociale werkplaatsen waren tot dan toe toeleverancier van de mijnen geweest.
Het scheppen van nieuwe arbeidsplaatsen gebeurde met name bij de bedrijven die samenwerkten binnen de N.V. Industriebouw Kerkrade.
Eind 1967 ging op het ministerie van Economische Zaken de officiële aanvraag de deur uit voor toepassing van artikel 56, tweede lid van het EGKS-verdrag en artikel 4 van de beschikking 3-65 van de Hoge Autoriteit. Die zogenoemde weder aanpassingshulp was bedoeld om tijdens de afbouw van de mijnindustrie in de zes landen van de Europese Gemeenschap zodanige sociale voorzieningen te treffen dat het betrokken personeel zo weinig mogelijk schade ondervond. De hulp voorzag onder meer in een tijdelijke overbruggingsuitkering boven op de WW en WWV, en loonsuppletie voor werknemers die een lager betaalde dienstbetrekking aanvaardden. Ook zaken als omscholing, sollicitatie en verhuizing vielen onder de weder aanpassingshulp.
De directie stimuleerde het personeel om zelf op zoek te gaan naar nieuw werk. Een belangrijk element in het afvloeiingsproces vormde de om- en herscholing van personeel. Als de mijnwerkers een her- of omscholing volgden in een Centrum voor Vakopleidingen van Volwassenen of een goedgekeurd ander herscholingsprogramma, kwamen zij in aanmerking voor een overbruggingsuitkering. Ze moesten immers voor kortere of langere tijd terug naar de schoolbanken om een ander vak te leren. Het betrof hier “opleidingen op maat”, specifiek gericht op het bedrijf waar de mijnwerkers zouden gaan werken. De ontwikkelaars van lesprogramma’s en leraren moesten veel fantasie opbrengen om de vaak experimentele lesstof de vereiste inhoud te geven en de omscholing zo tot een goed resultaat te laten leiden.
De intussen gesloten Ondergrondse Vakschool op Beerenbosch (OVS), werd begin 1968 voor dit doel omgebouwd tot herscholingscentrum. Hier vonden onder meer de interne opleidingen van Bronswerk-Feijenoord (1969 gefuseerd met Stork en Helio Repro Service plaats, beide deel uitmakend van N.V. Industriebouw Kerkrade.
N.V. Industriebouw Kerkrade
Het was de bedoeling om op industrieterrein Spekholzerheide een vijftiental kleine en middelgrote bedrijven te vestigen die gebruik maakten van de faciliteiten van het ministerie van Economische Zaken en van de EGKS (Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal). Omdat er een aantal drempels was ingebouwd, was het voor de kleinere ondernemingen praktisch onmogelijk een premie te bemachtigen.
Om dit bezwaar te ondervangen bedacht de Staf Industrialisatie in samenspraak met de gemeente Kerkrade, het Industrieschap Oostelijk Mijngebied en het Economisch-Technologische Instituut Limburg (ETIL), daartoe gestimuleerd door het ministerie van Economische Zaken, een bijzondere constructie.
Het idee was om voor de gezamenlijke industrieën een soort belangengemeenschap op te richten die naar buiten toe als één partij zou optreden. Door samen te werken konden de bedrijven meer bereiken dan voor ieder afzonderlijk mogelijk was. Het samenwerkings-verband zou bovendien gemeenschappelijke diensten voor haar rekening kunnen nemen zoals bedrijfsgeneeskundige dienst, brandbeveiliging, nachtbewaking enz.
De belangengemeenschap kreeg definitief gestalte toen enkele maanden later de N.V. Industriebouw Kerkrade werd opgericht. Directeur Thei Dols van de Domaniale Mijn trad op als parttime directeur van de vennootschap.
De kosten voor het opzetten van het bedrijvenpark bedroegen ruim 67 miljoen gulden. Deze gelden kwamen van diverse regelingen, van de gemeente Kerkrade en de EGKS. Een eervolle vermelding m.b.t. leiderschap verdienden met name burgemeester Theo Gijsen van Kerkrade en wethouder economische zaken Werner Buck, onder hun leiding kwam het project Industriebouw van de grond.
Andere mijnwerkers hadden minder geluk, zo werden acht omscholers van lasapparatenfabriek Teko Electric tijdelijk in Naarden gedetacheerd en de mijnwerkers die bij kantklosserij Dentex aan de slag gingen moesten voor 7 maanden naar het moederbedrijf in Nieuw-Vennep.
Mijnwerkers waren gewend dat “Moedertje Mijn” alles voor hen regelde. Voor velen van hen betekende dat een enorme verandering. Wie de poort van de mijn eenmaal had verlaten, moest zijn weg verder zelf zien te vinden, hoe moeilijk dat ook soms was.
Omdat de Domaniale mijn als eerste van alle Nederlandse steenkolenmijnen sloot hebben de afvloeiende werknemers niet kunnen profiteren van de plannen in de Tweede Mijnnota die eind 1969 pas verder werden geconcretiseerd (o.a. voorlichtingscampagnes, de oprichting van vormingscentra, culturele en wijkvoorzieningen).
Bronvermelding:
Boek Paul Geilenkirchen : “Domaniale Steenkolenmijnen 1815-1996”. ISBN 9789403623160
Bladzijde 393, 399, 413, 414, 415, 416, 418, 420, 427, 430, 435, 436, 437, 438, 453, 458, 459, 463, 468.
https://mtsprout.nl/dossiers/made-in-nl/directeur-bronswerk-wij-zijn-blij-als-de-regels-strenger-worden
hoofdstuk: “lange geschiedenis”.