Zoeken
Sluit dit zoekvak.

Abdij Rolduc

Abdij Rolduc – Oostzijde, links Burg Rode en Kerk St. Mariä Himmelfahrt – Schilderij van Alexander Schaepkens, 1859 (Archief Rolduc) 

Monument met een rijke geschiedenis

In het jaar 1104 verscheen de jonge priester Ailbertus van Antoing met zijn beide broers in het Land van Rode ten tonele. Ze hielden er een vrome en zeer bescheiden levenswijze op na en leefden in volledige armoede. Graaf Adelbert von Saffenberg, eigenaar van burcht Rode (in het huidige Herzogenrath), gaf hen een stuk land waarop ze een eenvoudig onderkomen en een houten kapel bouwden. In de daaropvolgende 900 jaar groeide dit uit tot het grootste kloostercomplex in de Benelux en een van de TOP 100 UNESCO-monumenten in Nederland: Abdij Rolduc.

De rijke Embrico van Mayschoß voegde zich samen met zijn gezin bij Ailbertus en schonk zijn hele fortuin aan de kleine gemeenschap. In 1106 begonnen ze met de bouw van de crypte en legden ze de fundamenten voor de kloosterkerk. Na meningsverschillen met Embrico verliet Ailbertus het land van Rode in 1111. Hij stierf in 1122 in Sechtem bij Bonn. In 1895 werden de botten die aan Ailbertus waren toegeschreven naar Rolduc gebracht en begraven in de crypte die door hem en Embrico was gebouwd.

De eerste abt van de kloostergemeenschap werd Richer uit Rottenbuch in Beieren. De gemeenschap werd een klooster voor Augustijner kanunniken die aanvankelijk volgens zeer strenge regels leefden. Centraal stonden het gemeenschapsleven, de afwijzing van privébezit, het koorgebed, het strenge vasten en het verrichten van handenarbeid. De abdij heette ‘Klosterrode’, later ‘Klosterrade’. In 1136 kwam de voogdij over de abdij in handen van de hertogen van Limburg, die Rolduc als hun familieklooster beschouwden. Er liggen verschillende hertogen begraven, waarvan Walram III de bekendste is.

Halverwege de 12e eeuw kende de abdij een bloeiperiode die tot ver in de 13e eeuw duurde. Tegen 1250 bezat de abdij meer dan 3000 hectare land en het aantal koorheren groeide voortdurend. De bibliotheek ontwikkelde zich tot een van de belangrijkste van die tijd. Vanuit Klosterrade werden ook verschillende nieuwe kloosters gesticht, waaronder Marienthal in het Ahrdal, Sinnich bij Teuven, Hooidonk bij Eindhoven en Scharn bij Maastricht.

In de 14e, 15e en 16e eeuw kende de abdij een lange periode van verval, zowel geestelijk als materieel. De gebouwen hadden erg te lijden onder de Tachtigjarige Oorlog (resp. Dertigjarige Oorlog). Pas rond 1677 slaagden de abten Van der Steghe en Bock erin om opnieuw strengere kloosterregels in te voeren.

Na de dood van abt Heyendal ontstond er een machtsstrijd tussen abt Rauschauw (1733-1745) en de zogenaamde “Prick-Koehler”, een van de invloedrijkste houtskoolbranderijen in het Land van Rode. Abt Rauschauw besloot in 1741 het contract met de Prick-Koehler op te zeggen, omdat Prick-Koehler het recht pachtte om steenkool te winnen onder het eigendom van Rolduc, wat Rolduc weinig voordeel opleverde. Deze beslissing leidde tot een algemene ommekeer in de economische en sociale situatie.

Op een buitengewone kapittelvergadering in 1742 werd definitief besloten om de exploitatie zelf over te nemen, omdat de mijnbouw in slechte staat verkeerde. De abdij zelf had al kolen uit andere landen moeten betrekken. Rolduc had niet genoeg steenkool voor eigen gebruik of om te verkopen, maar kocht steenkool van het naburige Duitse achterland, wat leidde tot een reeks slepende rechtszaken tussen het klooster, families en houtskoolbedrijven.

De slechte staat van de wegen zette abt Chaineux ertoe aan om ze te verbeteren. In mei 1783 gaf de Oostenrijkse keizer Jozef II de abdij toestemming om op eigen kosten nieuwe wegen aan te leggen. Zo ontstond de vijf kilometer lange route van de Holzstraat via de Hoofdstraat, de Kerkradersteenweg, de Kaalheidersteenweg en de Heerlenersteenweg richting Heerlen-Maastricht. Het bijzondere aan deze nieuwe wegen was dat het geplaveide wegen waren, waardoor het gemakkelijker was om zware kolenwagons richting Heerlen en Aken te vervoeren. Daarnaast legde het klooster een zeven kilometer lange route aan van Pannesheide via de Nieuwstraat naar Geilenkirchen, die vooral was bedoeld voor het vervoer van kolen naar Aken en het noorden. De steenkoolwinning in de mijnen die door de abdij van Klosterrade werden beheerd, duurde tot 1795.

In 1794 bezetten de legers van de Franse Republiek de Limburgse gebieden. Veel kloosters, waaronder de abdij van Rolduc, werden geseculariseerd en geconfisqueerd. Abt Chaineux en de kanunniken vluchtten met al hun bezittingen over de Rijn. De kloostergoederen en de kolenmijnen werden genationaliseerd. Het mijngebied dat aan de abdij toebehoorde werd geïnventariseerd en de schulden en verplichtingen geïdentificeerd. De inventarisatie stuitte op problemen omdat de abt een deel van het geld en de archieven had meegenomen.

De mijnen van de abdij van Rolduc, die door de Fransen werden genationaliseerd, concentreerden zich rond Straß en Maubach. Ze werden staatseigendommen, zogenaamde domeinen, wat leidde tot de mijnnaam Domaniale, waarvoor de Fransen schacht Nummer II lieten bouwen. Dit betekende het einde van een belangrijke fase voor het land van Rode en voor de steenkoolwinning in de streek. Aan het einde van de 18e eeuw kreeg de abdij een nieuwe naam: de Franse vertaling van Herzogenrath, ‘Rode-le-Duc’, werd afgekort tot ‘Rolduc’.

Catharina Scholtens

Rolduc 1936 (Archiv Rolduc)

Internaat en seminarie
De gebouwen stonden daarna 35 jaar leeg. In 1831 werd de priesteropleiding van het bisdom Luik naar Rolduc gebracht. Na de afscheiding van België in 1830 verhuisde deze naar St. Truiden. Rolduc werd eigendom van de bisschop van Roermond. Rolduc werd een internaat met een gymnasium en de studierichtingen theologie en filosofie voor jongens uit de hogere klasse. Verschillende bekende politici, wetenschappers en schrijvers uit die tijd genoten hun opleiding in Rolduc. Van 1946 tot 1967 was het weer uitsluitend een kleinseminarie voor het bisdom Rolduc. Het internaat werd in 1970 gesloten. De school voor voortgezet onderwijs bleef op Rolduc tot medio 2011.

Cultureel erfgoed
Rolduc is het grootste rijksmonument van Nederland. Het Bisschoppelijk Centrum ziet het als haar taak om te zorgen voor het behoud van het culturele en spirituele erfgoed van Rolduc. In de jaren 1970 werd het abdijcomplex grondig gerestaureerd. Sindsdien wordt Rolduc multifunctioneel gebruikt. Vandaag de dag herbergt het ruim 917 jaar oude complex een hotel met conferentiecentrum, een kloosterbrasserie, appartementen, kantoren en praktijkruimtes en het priesterseminarie van het bisdom Roermond. In 1992 ontving Rolduc de Europa Nostra Award, een prijs voor restauraties die bijdragen aan het behoud van het Europese culturele erfgoed.

Rondleidingen en evenementen
Elke woensdag- en zaterdagmiddag alsmede op zondagochtend en op aanvraag worden er rondleidingen voor het publiek georganiseerd. Een bezoek aan de historische kloostertuin en de Ailbertus wijngaard en brouwerij is ook de moeite waard.

Boekingen onder:
Rondleidingen – Bisschoppelijk Centrum Rolduc (bcrolduc.nl)

 

Catharina Scholtens

Scroll naar boven

Ooggetuigenverslag

Ooggetuigen: Huub L’Ortije

Palen tellen op de Nieuwstraat

Mijn naam is Huub L’Ortije en ik was een intern op Rolduc vanaf het schooljaar, dat in 1965 begon tot en met het schooljaar, dat in 1973 eindigde. Op een Koninginnedag, die toen op 30 april werd gevierd, werd door het internaat een speurtocht georganiseerd, waaraan ik samen met een andere intern deelnam. Welk jaar weet ik niet meer. Ik vermoed 1969 of 1970.

Eén van de eerste opdrachten was het tellen van alle palen van de afrastering van de Nieuwstraat tussen Nederland en Duitsland vanaf Herzogenrath tot Pannesheide. We hebben er meer dan 1000 geteld. Het was een lange speurtocht, die tot Kerkrade-West ging. Na het inleveren van onze antwoorden bleek, dat één van onze weinige foute antwoorden de vraag over het aantal palen van de Nieuwstraat was. Dat maakte niets uit want we hebben gewonnen.